Lees hier de antwoorden op dertien veelgestelde vragen over wetgeving voor verantwoord en duurzaam ondernemen, naar aanleiding van de initiatiefwet Verantwoord en Duurzaam Internationaal Ondernemen die de ChristenUnie, PvdA, GroenLinks, SP, D66 en Volt in november 2022 indienden in de Tweede Kamer.

1. Waarom is een wet voor verantwoord en duurzaam ondernemen nodig?

Mensenrechtenschendingen en milieuschade zijn aan de orde van de dag in de waardeketens van veel Nederlandse bedrijven. Uit metingen van de Nederlandse overheid blijkt dat slechts 35 procent van de allergrootste bedrijven in Nederland zegt de OESO-richtlijnen te willen onderschrijven. Het aantal bedrijven dat daadwerkelijk gepaste zorgvuldigheid toepast ligt nog  veel lager. Verschillende beleidsevaluaties hebben aangetoond dat vrijwillig beleid, zoals het voorlichten en aanmoedigen van bedrijven en vrijwillige samenwerkingsinitiatieven, onvoldoende zijn. Koploperbedrijven die wél willen werken aan verantwoord ondernemen hebben door het ontbreken van een wettelijke norm ook veel last van bedrijven die dat niet doen, en hebben daardoor ook een concurrentienadeel.

2. Wat moet deze wet gaan bereiken?

De bedoeling van een wet voor verantwoord en duurzaam ondernemen is dat bedrijven verantwoordelijk worden voor het voorkomen en aanpakken van misstanden in hun waardeketens. Het gaat dan om ernstige mensenrechtenschendingen, zoals kinderarbeid of gedwongen verhuizingen, arbeidsrechtenschendingen, zoals moderne slavernij, onderbetaling of schending van vakbondsrechten, milieuschade, zoals vervuiling van rivieren of ontbossing, en klimaatschade, zoals de uitstoot van broeikasgassen. Het uiteindelijke doel is dat ondernemen met respect voor mens en milieu de norm wordt en deze misstanden dus niet meer voorkomen.

Met de wet worden bedrijven verplicht om deze misstanden te voorkomen of te verhelpen door middel van het uitvoeren van een proces dat ‘gepaste zorgvuldigheid’ heet (due diligence in het Engels). Het proces van gepaste zorgvuldigheid staat uitgebreid omschreven in de VN-principes voor mensenrechten en het bedrijfsleven (2011) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (2011). In 2018 bracht de OESO een praktische handreiking uit, waarin de OESO-richtlijnen verder zijn uitgewerkt.

3. Wat is gepaste zorgvuldigheid (due diligence in het Engels)?

Gepaste zorgvuldigheid is het proces waarin ondernemingen de daadwerkelijke en potentiële negatieve gevolgen van hun handelen identificeren, voorkomen en verminderen, en waarmee zij verantwoording afleggen over de aanpak van de nadelige gevolgen. Bij de uitwerking van gepaste zorgvuldigheid diligence staan niet de risico’s voor de onderneming zelf centraal, maar de rechten van, en risico’s voor, andere belanghebbenden, zoals werkenden en lokale gemeenschappen. Ondernemingen moeten zich inspannen om deze belanghebbenden betekenisvol te betrekken bij de uitwerking van hun due diligence.

Volgens de OESO-richtlijnen moeten ondernemingen de volgende stappen doorlopen in het doen van due diligence:

  1. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) integreren in het beleid en de managementsystemen van de onderneming
  2. Daadwerkelijke of potentiële nadelige gevolgen voor MVO-thema’s identificeren
  3. Deze gevolgen stoppen, voorkomen of beperken
  4. De praktische toepassing van genomen maatregelen en resultaten monitoren
  5. Communiceren hoe de gevolgen worden aangepakt
  6. Waar nodig herstel mogelijk maken

Ondernemingen dienen deze stappen te doorlopen voor alle bedrijfsactiviteiten en hun zakelijke relaties, inclusief de hele waardeketen.

4. Is er steun voor deze wet?

Er is grote steun voor de invoering van wetgeving voor verantwoord en duurzaam ondernemen bij Nederlandse burgers, maatschappelijke organisaties, vakbonden én bedrijven. In 2021 bleek uit opinie-onderzoek dat ruim tachtig procent van de Nederlanders een wettelijke verplichting voor bedrijven om betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen en milieuschade te voorkomen steunt. Ook ondertekenden ruim 40.000 Nederlanders in 2021 een petitie die oproept tot de invoering van wetgeving voor duurzaam en verantwoord ondernemen.

In het Initiatief Duurzaam en Verantwoord Ondernemen (IDVO.org) roepen meer dan 120 bedrijven, maatschappelijke organisaties, vakbonden, religieuze organisaties en academici de Tweede Kamer en het kabinet op om ambitieuze MVO-wetgeving in te voeren in Nederland. Ook bedrijvenorganisatie MVO Nederland, die meer dan 2.000 bedrijven vertegenwoordigt, roept het kabinet al jaren op om wetgeving in te voeren die bedrijven verplicht om gepaste zorgvuldigheid toe te passen.

5. Is het voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) wel haalbaar om de OESO-richtlijnen na te leven?

Het wetsvoorstel voor verantwoord en duurzaam ondernemen bevat een zorgplicht voor alle ondernemingen om mensenrechtenschendingen en milieuschade te voorkomen. De plicht om gepaste zorgvuldigheid geldt aanvankelijk alleen voor bedrijven met meer dan 250 medewerkers en/of meer dan 40 miljoen euro omzet. Voor middelgrote bedrijven vanaf 50 medewerkers gaat de verplichting volgens het wetsvoorstel pas gelden vanaf 2030, tenzij een evaluatie uitwijst dat dit niet ‘opportuun’ is.

Het MVO Platform pleit voor een wettelijke plicht tot gepaste zorgvuldigheid voor alle bedrijven. Gepaste zorgvuldigheid gaat immers om het voorkomen van risico’s op misstanden in ketens en die kunnen voorkomen in de ketens van alle soorten bedrijven. Het naleven van de normen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen door middel van het toepassen van due diligence is voor mkb’ers niet moeilijker of makkelijker dan voor grote bedrijven, maar wel anders. Daarbij is het belangrijk dat de overheid mkb’ers op een goede manier ondersteunt en dat het toezicht op wetgeving zich richt op het bevorderen van het lerend vermogen van mkb-ondernemingen. Door het toepassen van due diligence dragen ook mkb’ers eraan bij dat misstanden in hun productieketens, zoals kinderarbeid, ontbossing en klimaatschade, niet meer voorkomen.

6. Is het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid niet veel te moeilijk en duur voor bedrijven, zeker in crisistijden?

Gepaste zorgvuldigheid gaat over ondernemen met respect voor mensenrechten, het milieu en het klimaat wereldwijd. Dat zou geen keuze moeten zijn, maar is te allen tijde noodzakelijk. Waar Nederlandse bedrijven in verschillende sectoren worstelen met bijvoorbeeld inflatie en de energiecrisis, geldt dat voor bedrijven in hun ketens zeker net zo veel. Tijdens de coronacrisis vingen werkenden en gemeenschappen aan het begin van productieketens de hardste klappen op: miljoenen mensen in Azië en Afrika verloren hun baan na de grootschalige annuleringen van orders door afnemende bedrijven. Gepaste zorgvuldigheid gaat er juist om dat ook in moeilijke tijden ondernemen met respect voor mens en milieu in de hele keten de norm is. Ook helpt gepaste zorgvuldigheid om ketens beter in te kaart te brengen en betere relaties op te bouwen met leveranciers, wat bijvoorbeeld kan bijdragen aan stabielere ketens in tijden van handelsverstoringen.

7. Zorgt deze wet er niet voor dat bedrijven niet meer durven te ondernemen? 

Deze wet creëert duidelijkheid voor bedrijven over de regels waar zij zich aan moeten houden en een eerlijker speelveld. Deze verbeteringen kunnen ondernemerschap juist stimuleren en eerlijker maken. De wet zorgt er ook voor dat ondernemingen die tot nu toe onbestraft misstanden veroorzaken of winsten maken ten koste van mens en milieu hier niet langer van kunnen profiteren. Dat is ook belangrijk voor ondernemers die nu al duurzaam en verantwoord ondernemen.

8. Leidt deze wet tot een vloedgolf aan rechtszaken?

Als er daadwerkelijk negatieve impacts zijn op mensenrechten, milieu en klimaat in de ketens van bedrijven, dan moeten de slachtoffers daarvan genoegdoening kunnen krijgen. Bedrijven worden volgens deze wet verplicht om herstel te bieden aan slachtoffers van negatieve impacts die zij zelf veroorzaken of waaraan zij bijdragen. Herstel gaat verder dan alleen financiële genoegdoening en kan ook gaan om bijvoorbeeld het aanbieden van excuses, het voorkomen dat de misstand nogmaals gebeurt of het opruimen van de veroorzaakte milieuvervuiling.

Daarnaast zijn er in het wetsvoorstel een aantal maatregelen opgenomen die de toegang tot recht vergemakkelijken voor slachtoffers. Ondanks al deze positieve stappen blijft het buitengewoon lastig en kostbaar voor slachtoffers aan het begin van internationale ketens om rechtszaken te starten. Er is in de praktijk vaak sprake van een enorme machtsongelijkheid tussen partijen. Het is voor slachtoffers vaak een grote uitdaging om te bepalen bij welke rechtbank een juridische klacht ingediend kan worden en welke rechter zich bevoegd zal achten in grensoverschrijdende zaken. Ook kan angst voor repercussies een flinke drempel opwerpen om de stap naar remedie te zetten en er is vaak een gebrek aan toegang tot informatie om het bewijs rond te krijgen. Hoewel er met deze wet belangrijke stappen gezet worden in de juiste richting, blijven veel van deze belemmeringen bestaan. De wet zal dus niet tot een hausse aan rechtszaken leiden.

9. Krijgen Nederlandse bedrijven veel last van regeldruk als er in Nederland MVO-wetgeving wordt ingevoerd?

Het aanpakken van mensenrechtenschendingen en milieuschade in ketens zal tijd en moeite vergen van bedrijven, zeker van de achterblijvende bedrijven die nog geen actie hebben ondernomen op schendingen in hun ketens. Bestaande onderzoeken naar de mogelijke kosten van wetgeving voor duurzaam en verantwoord ondernemen voor bedrijven laten echter zien dat de regeldruk relatief beperkt blijft. Onderzoek van het Adviescollege Toetsing en Regeldruk (ATR) schat dat wetgeving voor verantwoord ondernemen voor grote bedrijven met meer dan 250 medewerkers en 40 miljoen euro betekent dat zij gemiddeld jaarlijks zo’n 240.000 euro of 3-4 fte in zullen moeten investeren. Voor de Nederlandse economie als geheel komt het onderzoek op een geschatte investering van zo’n 800 miljoen euro. Voor grote bedrijven is dat behapbaar, zeker gezien de baten voor mens en milieu die hier tegenover staan.

Voor middelgrote bedrijven met tussen de 50 en 250 medewerkers en een omzet tussen de acht en veertig miljoen euro schat de ATR de extra kosten op gemiddeld iets meer dan 100.000 euro per bedrijf of 1,5 fte extra. Voor de economie als geheel zou het om een investering van 1,3 miljard euro gaan.

Andere schattingen komen zelfs lager uit. Het British Institute for International and Comparative Law (BIICL) raamt de kosten op hooguit 0,2 procent van de omzet van een bedrijf. De Nyenrode Business Universiteit heeft aangegeven dat het risico op extra regeldruk beperkt is, omdat er al allerlei verplichtingen en verwachtingen voor bedrijven bestaan en omdat wetgeving voor bedrijven een “vereenvoudiging van de huidige praktijk” kan betekenen.

Bovendien geven deze studies aan dat tegenover de extra kosten en investeringen ook significante baten staan, voor zowel bedrijven als voor de maatschappij. Het ATR-onderzoek wijst er onder meer op dat MVO-wetgeving voor bedrijven bijdraagt aan goed werkgeverschap, betere toegang tot kapitaal, een betere reputatie en competitieve voordelen. Ook voor mkb’ers biedt wetgeving grote voordelen, zoals kortere ketens, beter management en meer transparantie richting de consument. De Nyenrode Business Universiteit schrijft dat wetgeving een gelijk speelveld creëert tussen vooroplopende duurzame bedrijven en achterblijvende niet-duurzame bedrijven.

Volgens het BIICL leidt wetgeving voor verantwoord ondernemen ook tot kostenvoordelen: de kosten van gepaste zorgvulidgheid per bedrijf worden lager, omdat veel meer bedrijven daar door wetgeving mee aan de slag gaan. Ook wijst het BIICL op kostenvoordelen omdat een gelijk speelveld, rechtszekerheid en veel effectievere invloed op ketenpartners worden gerealiseerd, en nemen reputatiekosten af. Volgens het BIICL kunnen de voordelen van due diligence daarmee opwegen tegen de kosten.

De waarde van de baten voor de maatschappij en het milieu als misstanden als kinderarbeid, onderbetaling, ontbossing, klimaatschade, moderne slavernij en vele anderen veel minder voorkomen hebben deze onderzoeken helaas niet in kaart gebracht. Wel geeft het ATR-onderzoek aan dat wanneer er geen wettelijke verplichting tot verantwoord ondernemen bestaat, de regeldrukkosten in feite afgewenteld worden op werkenden, samenlevingen en het milieu in het buitenland.

10. Is het niet veel beter als wetgeving op EU-niveau wordt ingevoerd?

Het MVO Platform is voorstander van Europese regels voor gepaste zorgvuldigheid. Het voorstel van de Europese Commissie slaat de plank echter volledig mis: het is niet in lijn met de OESO-richtlijnen, geldt slechts voor een zeer beperkte groep bedrijven en laat bedrijven verantwoordelijkheden afschuiven in plaats van actie te ondernemen. Het is daardoor maar de vraag of dit voorstel iets gaat betekenen voor werkenden, boeren en gemeenschappen.

Het is daarom essentieel om door te gaan met Nederlandse wetgeving, juist als opstap naar ambitieuze wetgeving in Europa. Een sterke, ambitieuze Nederlandse wet bereidt bedrijven voor op de aanstaande EU-regels en draagt bij aan de discussies in Europa. Zo kan Nederland ook zijn invloed op de vormgeving van de EU-regels vergroten en een koploperspositie innemen. Momenteel wordt er op EU-niveau vooral naar Frankrijk en Duitsland gekeken, die al MVO-wetgeving hebben.

Bovendien kan het nog lang duren voordat de Europese regels er daadwerkelijk zijn. Het Europees Parlement en de Raad hopen voor de Europese verkiezingen in 2024 een akkoord te bereiken over de EU-richtlijn, maar of dat gaat lukken is zeer de vraag. Bovendien krijgen lidstaten daarna nog naar verwachting twee jaar om de EU-regels om te zetten in nationale wetgeving. Door de invoering van nationale wetgeving en bijbehorende toezichthouder heeft Nederland zijn ‘huiswerk’ alvast gedaan.

11. Hoe zit het met het gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven in Europa?

Het is een onbewezen stelling dat Nederlandse wetgeving voor verantwoord ondernemen de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven zou schaden. Naast de mogelijke lasten voor bedrijven biedt wetgeving ook veel voordelen, zoals blijkt uit onder meer de publicaties van de ATR en Nyenrode Business Universiteit die worden genoemd in antwoord 9. Volgens de Nyenrode Business Universiteit zullen bedrijven niet uit Nederland vertrekken als gevolg van MVO-wetgeving en hebben bedrijven die de OESO-richtlijnen naleven, zoals de bedoeling is, geen last van verschillende wetten in EU-landen.

In twee belangrijke handelspartners van Nederland, Duitsland en Frankrijk, bestaat bovendien al MVO-wetgeving. Ook bestaat er al MVO-wetgeving in bijvoorbeeld Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en Australië. Nederland loopt daar dus juist flink op achter. Ook wordt op dit moment op Europees niveau regelgeving voorbereid op het gebied van duurzaamheidsrapportage, batterijen, ontbossing en dwangarbeid. Het naleven van de OESO-richtlijnen is de belangrijkste stap die bedrijven kunnen zetten om te voldoen aan al deze wetgeving. Wetgeving die in lijn is met de OESO-richtlijnen bereidt Nederlandse bedrijven dus juist uitstekend voor om op het Europese en internationale speelveld de concurrentie aan te gaan.

Volgens Nyenrode biedt wetgeving voor verantwoord ondernemen bedrijven in Nederland ook concurrentievoordelen, omdat zij door het goed invullen van hun IMVO-zorgplicht betere toegang tot kapitaal kunnen verkrijgen als gevolg van de nieuwe EU-regelgeving over duurzame geldstromen (de EU-taxonomie). Koploperbedrijven vragen de overheid ook juist om met ambitieuze wetgeving in Nederland voor hen een gelijk speelveld te realiseren ten opzichte van de bedrijven die de OESO-richtlijnen niet naleven.

Ook uit onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam (Scheltema & Van Dam) in opdracht van het ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat nationale wetgeving voor bedrijven niet tot problemen of concurrentienadelen hoeft te leiden. Verschillen in nationale regulering binnen de Europese interne markt komen vaak voor. Daarnaast verwacht de Nederlandse overheid ook nu al van Nederlandse ondernemingen dat zij de OESO-richtlijnen naleven. Als er door wetgeving al concurrentienadelen voor Nederlandse bedrijven zouden ontstaan, dan staan daar belangrijke voordelen als een beter risicomanagement, een sterkere markt- en kredietpositie en een grotere bijdrage aan waardecreatie tegenover.

12. Biedt een wet gebaseerd op de kenmerken zoals geformuleerd door het MVO Platform wel voldoende rechtszekerheid aan bedrijven? Zijn de OESO-richtlijnen niet te vaag en open?

De OESO-richtlijnen zijn duidelijk over de verantwoordelijkheden van bedrijven: zij dienen mensenrechten te respecteren en milieuschade te voorkomen. Daarnaast geven de richtlijnen processtappen aan om die verantwoordelijkheid invulling te geven. Deze processtappen zijn verder uitgewerkt en toegelicht in de OESO Due Diligence Handreiking voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, die bedrijven handvatten geeft voor de invulling van hun gepaste zorgvuldigheid. Dat is geen afvinklijstje: er is veel ruimte voor bedrijven om een invulling te kiezen die past bij het bedrijf, de sector, de risico’s op schendingen en de daadwerkelijke aanwezigheid van schendingen in de keten. Dat kan ook niet anders, want elk bedrijf, elke sector, elke schending, elke schade, en elk slachtoffer van schendingen vereist andere maatregelen. Daarmee is het onmogelijk, en zelfs onwenselijk, om elke mogelijke situatie al vooraf in wetgeving uit te spellen.

De OESO-richtlijnen zijn zo geformuleerd dat ze ruimte bieden aan bedrijven om hun gepaste zorgvuldigheid context specifiek in te richten. Mogelijk bestaat bij sommige bedrijven de vrees dat ze ondanks hun inspanningen niet aan de wet zullen voldoen. Dat is onnodig – de gepaste zorgvuldigheid zoals geformuleerd in de OESO-richtlijnen en het wetsvoorstel biedt juist die flexibiliteit en ruimte om fouten te maken zonder daarvoor meteen gestraft te worden. Zolang een bedrijf aantoonbaar en serieus werk maakt van het uitvoeren van de voorgeschreven processtappen, voldoet het aan de wet. Met een minimale inspanning en een ‘afvinkhouding’ is dat echter niet het geval. Mocht de toezichthouder bij aantoonbaar geleverde inspanningen toch ruimte zien voor verbetering, dan zal het betreffende bedrijf volgens het voorstel de tijd krijgen om verbeteringen door te voeren.

Het toezichthoudersmodel zoals voorzien in het wetsvoorstel van de zes partijen biedt ruimte aan het ‘lerend vermogen’ van bedrijven. Waar dat kan kunnen zij groeien in de invulling van gepaste zorgvuldigheid en om verbeteringen door te voeren als dat nodig is. De bedrijven zullen niet direct een boete op de mat krijgen, maar duidelijke instructies over hoe ze door zich te verbeteren wel in lijn met de wet kunnen handelen.

13. Wat moet de politiek nu doen?

Nu de zes partijen in de Tweede Kamer (ChristenUnie, GroenLinks, PvdA, SP, D66 en Volt) het wetsvoorstel voor verantwoord en duurzaam ondernemen formeel hebben ingediend is het belangrijk dat de behandeling van het wetsvoorstel snel begint. De invoering van nationale wetgeving voor verantwoord ondernemen is ook afgesproken in het coalitieakkoord.

Het kabinet heeft aangekondigd met een eigen wetsvoorstel te komen, maar wil dat vooral baseren op het EU-voorstel voor gepaste zorgvuldigheid. Dat voorstel is echter ver onder de maat en daardoor niet effectief. Juist om de Europese ontwikkelingen bij te sturen is het van essentieel belang dat er in Nederland goede, ambitieuze wetgeving wordt ingevoerd, die in lijn is met de internationaal erkende OESO-richtlijnen.

Al in 2019 nam de Eerste Kamer de Wet Zorgplicht Kinderarbeid aan, maar het kabinet wil deze wet niet invoeren. In plaats hiervan kondigde het kabinet in december 2021 aan met een eigen wetsvoorstel voor gepaste zorgvuldigheid te komen, maar de publicatie van dit voorstel staat nu pas voor de zomer van 2023 op de agenda. In december 2020 stemde een meerderheid van de Tweede Kamer al voor het opnemen van een zorgplicht voor verantwoord ondernemen in MVO-wetgeving. Tijd dat de politiek doorpakt dus!